Zaak Atalay verzonden naar Hof van Beroep

Zaak Atalay verzonden naar Hof van Beroep

Een rechtbank in Istanbul heeft de zaak van de gevangengenomen parlementariër van de Arbeiderspartij van Türkiye (TİP), Can Atalay, die verband houdt met het protest in het Gezi Park in 2013, doorverwezen naar het Hof van Beroep, ondanks een tweede uitspraak van het Constitutionele Hof over schending van rechten.

Vorige week oordeelde het Hooggerechtshof voor de tweede keer dat Atalays ‘recht om gekozen te worden’ en ‘persoonlijke vrijheid en veiligheid’ geschonden waren. In vergelijkbare gevallen binnen het Turkse rechtssysteem had de lokale rechtbank, na een vergelijkbare uitspraak van het Constitutionele Hof, vrijlating moeten uitvaardigen.

De plaatselijke rechtbank heeft de zaak echter doorverwezen naar het Hof van Beroep, waarbij zij opmerkte dat de overtredingsbeslissing van het Constitutionele Hof geen betrekking had op de beslissing van de rechtbank in Istanbul en daarom niet onder zijn jurisdictie en verantwoordelijkheid viel.

Omdat in het eerste decreet van het Hooggerechtshof ook dezelfde uitspraak werd gedaan, werd het besluit om het dossier naar het Hof van Beroep te sturen unaniem door de plaatselijke rechtbank genomen.

In de eerste rij oordeelde het Hof van Beroep dat het een beslissing van het Constitutioneel Hof negeerde en weigerde te voldoen aan het schendingsbesluit en het vrijlatingsbevel met betrekking tot Atalay.

In plaats daarvan gaven ze opdracht om de zaak van Atalay door te sturen naar het parlement voor beraadslaging over de beëindiging van zijn parlementair lidmaatschap.

Deze ongekende situatie heeft aanleiding gegeven tot bezorgdheid over een crisis tussen de twee hoogste rechtbanken van het land. Het Hof van Beroep heeft strafrechtelijke klachten ingediend tegen negen leden van het Constitutionele Hof, waaronder het hoofd van de rechtbank, Zühtü Aslan.

Na de tweede uitspraak waarin het TİP-wetgever het recht op schendingen werd toegekend, beschuldigde de hoogste rechtbank het Hof van Beroep op 26 december ervan de grondwet te hebben geschonden door zijn besluit niet na te leven.